Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3675

Datum uitspraak1999-09-22
Datum gepubliceerd1999-09-22
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersBOUW 97/4004-SCR
Statusgepubliceerd


Uitspraak

439 / ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: BOUW 97/4004-SCR Uitspraak in het geding tussen A, wonende te B, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis, verweerder. Aan het geding heeft mede als partij deelgenomen C Holding B.V. te B, vergunninghoudster. 1. Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 10 juni 1997 heeft verweerder - onder gelijktijdige verlening van vrijstelling op grond van artikel 2.5.30, vierde lid, onder b, van de Bouwverordening van de gemeente Maassluis - aan Westvorm buro voor architectuur en vormgeving te Maassluis, welke handelde in opdracht van C Holding B.V. te B, vergunning verleend tot het bouwen van een uitvaartcentrum op een perceel grond aan het […]plantsoen te B. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 juli 1997 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 september 1997 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 28 oktober 1997 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 22 januari 1998 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft - gelijktijdig met het onderzoek in de zaak BOUW 97/3970-SCR, waarin de rechtbank heden afzonder-lijk uitspraak heeft gedaan – plaatsgevonden op 20 augustus 1999. Eiser is met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.H. Harent, bijgestaan door J. van Vliet. Namens vergunninghoudster is niemand verschenen. 2. Overwegingen In zijn bezwaarschrift tegen de verleende vergunning heeft eiser zelf ter sprake gebracht of hij belanghebbende is bij het primaire besluit. Hij meent dat zulks het geval is omdat het […]plantsoen een functie vervult voor alle bewoners van de wijk. Voorts heeft hij gewezen op zijn betrokkenheid bij het groepje wijkbewoners dat activiteiten voor de wijk in dit plantsoen organiseert ter gelegenheid van Koninginnedag. Hij wees er daarbij op dat dit groepje geen juridische status heeft. De bouw van het rouwcentrum aldaar zou de mogelijkheden voor de organisatie ernstig aantasten. Verweerder heeft het bestreden besluit doen steunen op het advies van de commissie voor de bezwaarschriften (hierna: de commissie) van de gemeente Maassluis van 5 september 1997. In dit advies merkt de commissie op dat zij twijfelt of eiser als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden aangemerkt. Na vermelding en bespreking van de argumenten voor en tegen acht de commissie voldoende gronden aanwezig om appellant als belanghebbende aan te merken. De commissie overweegt daarbij nadrukkelijk dat een materiële beslechting van het geschil in deze fase van rechtsbescherming de voorkeur verdient boven een formele beslechting en dat zij er van uitgaat dat, ingeval er een vervolg op het bezwaarschrift komt, de rechtbank de ontvankelijk-heid (ambtshalve) zal beoordelen. De rechtbank stelt voorop dat het bestuursorgaan, dat is geroepen een beslissing op een bij hem ingediend bezwaar te nemen, ook zonodig een oordeel dient te geven over de ontvankelijkheid van het bezwaar aan de hand van het daaromtrent in de Awb bepaalde. Het is een bestuursorgaan op zich toegestaan, indien het advies van de ingevolge artikel 7:13 van de Awb ingestelde adviescommis-sie aan de daaraan rechtens te stellen eisen voldoet, aan te sluiten bij hetgeen deze commissie omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaar heeft overwogen. De rechtbank is van oordeel dat, nu het er de schijn van heeft dat de commissie zich bij haar advisering omtrent de ontvanke-lijkheid van het bezwaar van eiser mede heeft laten leiden door het feit dat de rechtbank in een eventuele beroepszaak op dit punt ambtshalve toetst, verweerder niet had mogen volstaan met het overnemen van dit advies, doch omtrent die ontvankelijkheid een gemotiveerd eigen standpunt in het bestreden besluit had moeten neerleggen. De door de rechtbank te verrichten ambtshalve toetsing van de ontvankelijkheid van het bezwaar ontslaat verweerder (en derhalve ook de commissie) niet van de uit het systeem van de Awb en in het bij zonder de in hoofdstuk 7 gegeven bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep voor hem voortvloeiende verplichting om, indien de noodzaak daartoe zich aandient, over die ontvankelijkheid een eigen oordeel te geven en in het bestreden besluit (het advies) neer te leggen. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, eerste volzin, van de Awb, waarin het vereiste is vastgelegd dat de beslissing op bezwaar op een deugdelijke motivering dient te berusten. Op grond van artikel 8, eerste lid, in verbinding met artikel 7, eerste lid, van de Awb dient een belanghebbende alvorens tegen een besluit beroep in te stellen bij de rechtbank, tegen dat besluit bezwaar te maken. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Daarbij dient volgens vaste jurisprudentie sprake te zijn van een eigen belang, een persoonlijk belang, een objectief bepaalbaar belang en een rechtstreeks belang. Dit laatste vereiste accentueert dat er in voldoende mate een onlosmakelijk en direct verband dient te bestaan tussen het eigen, persoonlijke en objectief bepaalbare belang waarin betrokkene zich getroffen acht en het besluit dat daaraan debet zou zijn. Gelet op de ter zitting getoonde kaart van het bestemmingsplan, dat geldt voor de grond waarop het bouwplan wordt gerealiseerd, acht de rechtbank het, gezien de ligging van het woonhuis van eiser in de […]straat, niet aannemelijk dat eiser vanuit zijn woonhuis zicht heeft op (een deel van) het bouwplan. De door eiser in bezwaar aangevoerde belangen, welke zijn gelegen in de functie van het […]plantsoen voor alle wijkbewoners en zijn betrokkenheid bij een groepje bewoners, dat activiteiten voor Koninginnedag organiseert zijn geen belangen die specifiek eiser aangaan of specifiek door hem (mogen) worden behartigd. Deze belangen zijn derhalve geen eigen en persoonlijke belangen van eiser als hiervoor bedoeld. Verder acht de rechtbank het, gelet op de ter zitting aan de hand van de even vermelde kaart verstrekte toelichting, niet aanneme-lijk dat eiser in of in de directe omgeving van zijn woning uitstralende effecten van het bouwplan in de vorm van bijvoor-beeld een toename van verkeersbewegingen of parkeren ondervindt. Nu ook overigens niet is gebleken dat eiser als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt, had verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvanke-lijk moeten verklaren. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient wegens strijd met even genoemd artikel in verbinding met de artikelen 8:1, eerste lid, en 7:1, eerste lid, alsmede artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernie-tigd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb te doen wat verweerder bij het bestreden besluit reeds had behoren te doen, namelijk het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank is niet gebleken van kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben. 3 . Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietig-de besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het bezwaar van eiser alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard, bepaalt dat de gemeente Maassluis aan eiser het door hem betaalde griffierecht van f 210,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. van Zantvoort als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 september 1999 De griffier: De rechter: Of Afschrift verzonden op: 22 september 1999 Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ‘s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.